H | afk. huwelijksregister |
H. | afk. heiraten, huwelijken |
h. | afk. hora, uur |
h.a. | afk. hoc anno, in het huidige jaar |
haaien | heien |
haaier | ontvanger der belastingen |
haal | ketelhaak |
haatooft | vrucht van de haat |
habeat | dat zij hebben |
habemus | wij hebben |
habent | zij hebben |
habita dispensatione | na verkregen dispensatie |
habita dispensatione matrimonium contra hendi in tempora clauso | na dispensatie verkregen te hebben, in de gesloten tijd gehuwd. (bv vastentijd) |
habita dispensatione matrimonium | gehuwd na dispensatie verkregen te hebben |
habitans | inwoner |
habitans in dicto pago | inwoner van gezegde streek |
habitatie, habitakele | woonplaats |
habitis dimissorialibus | met verkregen verlofbrieven |
hac parochie | onze parochie |
häcker | landarbeider |
hactenus | tot nu toe, tot heden |
hadder | twist |
haechten | gevangen nemen |
haecken en ogen | haken en ogen, sluiting van dun ijzerdraad |
haemekerknecht | knecht van een paardenhalsjukken maker |
haemmaeker | gareel -tuigmaker, paardenhalsjukken maker |
haemorragia | door een bloeding |
haemorragia | bloeding |
haeretica | ketterin |
haeretitus | ketter |
haerides ejus fundaverunt anniversarium | zijn erfgenamen hebben een jaargetijde gesticht |
haermaker | haarwerker |
haerspinster | wolspinster |
haerwever | maker van harenkleden |
haessen | broek |
haesticheit, -ede | pest |
haestige siechte | pest |
haeymans(land) | weiland ingesloten door duinen, meestal vrij onvruchtbaar gebied |
hafenreffer | aardenpotten handelaar |
haftenis | hechtenis |
Haga comitis, 's Hage | Den Haag, 's Gravenhagen |
hagedoc, hagedocht | gewelf |
hagel | onweer |
hagelschut | gepeupel |
hagetronc | onecht kind |
hagheghedinghe | kleingeding, mindere rechtspraak |
haid, haed | oppervlaktemaat, 1 haid = 0,18 ha |
hakblok | heraldiekteken, slagershakblok |
hakesnider | edelsmid |
halbfasten | 3e zondag voor Pasen |
halfboenre | oppervlaktemaat, halve bunder |
halfdachwant | zoveel als men in een dag kan ploegen |
halff soe voelle | half zo veel, voor de helft |
halfftepper | bierverkoper die alleen per haalkan mag verkopen |
halfje | inhoudsmaat, zeer verschillend in afmeting |
halfkopmaat | graanmaat, 1 halfkopmaat = 1/256 lopen |
halfmaat | graanmaat, 1 halfmaat = halfscheidhelft, half 1/64 lopen (Leeuwarder stedemaat) |
halfscheid | helft, half |
halfstedemaat | graanmaat, 1 halfstedemaat = 1/128 lopen (Leeuwarder stedemaat) |
halfvandel, halfvierendeel | graanmaat, 1 halfvandel = 1/8 lopen |
halfwinningen | de halfwinning was het recht te profiteren van de helft der vruchten van de gewassen op zekere gronden. De zettingen daarvan waren door eigenaar en de pachter bij helft te dragen |
hallore | zoutzieder |
halme (ende gifte) | geven, het eigendom van land overdragen, afstand van te doen |
halmer | grenssloot, tussen tweelanden |
halsberger | harnasmaker |
halsberghe, halsberghoele | pantserhemd of maliënkolder |
halseigen | over wiens leven een ander naar willekeur beschikken kan |
halsen, helsen | onthalzen, onthoofden, ook in de betekenis van omhelzen |
halsgerechte | halsgerecht, het hoge gerecht, de bevoegdheid om het doodvonnis uit te spreken, criminele rechtbank |
halsgeweer, halsgheweir | vuurroer, geweer |
halsheerlycheit | halsheerlijkheid, een heerlijkheid met laag en hoog gerecht d.i. halsrecht |
halshere | halsheer, hij die over iemands leven en dood beschikken kan, heer van een heerlijkheid met halsrecht |
halshouwer, halshuggen | beul |
halsiser | halsijzer, halsboei, halsbeugel, ijzeren band om de hals waarmede een misdadiger vastgeklonken werd |
halsklieren | halsdoek |
halslossinge | het afkopen van een rechtmatige doodstraf |
halsmisdaad | misdaad waarop de doodstraf staat |
halsrecht | voltrekking van de doodstraf |
halsrechter | rechter die een doodvonnis kan uitspreken |
halsstraf | doodstraf |
halster | schepel |
halster, halstarium | graanmaat, 1 halster = 2 semester, 2 viertel |
hameau | gehucht, buurtschap |
hamel | schaap |
hamelvlees | schapenvlees |
hancijser | haal , ketting met haak boven vuur, voor het ophangen van pan boven het open vuur |
handaexe | handbijl |
handarts | chirurg |
handdwale, handdwael | handdoek, tafeldoek |
handemercken | analfabetentekens, meestal kruisje van iemand die niet kan schrijven |
handen (in) | in eigen gebruik |
handscoemaecker | handschoenmaker |
handstreich | verloving |
handwercman | arbeider, handwerkman |
haneveer | heraldiekteken, lange smalle veer |
hangar | loods, schuur, bergplaats |
hangebast | galgenstrop |
hannekemaaiers | grasmaaiers afkomstig uit Duitsland |
hans | afk. habitans, inwoner, inwoonster, bewoner, bewoonster |
hantastinge | handslag, teken van trouw |
hantdreyen | aanleggen |
hanteringe | omgang, vandaar |
hantneminge, handtneminghe | beslaglegging |
hantscoewerkere | handschoenmaker |
hantslaen | beslag leggen op |
happenmacher | zeisenmaker |
haragerius | waarzegger, tovenaar |
harckier | uitbouw aan vestingmuur, wachttorentje |
Harderovicum | Harderwijk |
harebringhen | rechten waarop van oudsher aanspraak is |
harenberste | voetboog |
hari | afk. haricotier, bonen handelaar |
harpator, harpenare, harpere | harpspeler |
harrepenninck | huurpenning |
hartmonat | meestal januari |
hartvank | dodelijke flauwte |
harvard a. harward | krijgstocht ook de bijdrage in geld of natura om de kosten van een krijgstocht te dekken |
Hasbania | Haspengouw |
haseleren | het hazenpad kiezen, de aftocht blazen |
hauderer | huurkoetsier |
hauwer | mijnwerker |
haven | have, roerend goed |
havenen | verzorgen van al wat nodig is |
havezate | ridderhofstede o.a in Drente en Overijssel |
hebdomada alba | de witte week voor Pasen |
hebdomadarum | weken |
hebdomadicus, hebdomalis | een week oud |
hedent | heden |
heeckel | vlaskam |
heelkonst | geneeskunde |
heemraden | vertrouwensmannen binnen een dorp, zij zorgden voor de wegen ,sloten en dijken |
heerd | oude naam voor boerderij in Groningen |
heerdij | heerlijkheid |
heeremaand | termijn van 42 dagen, voor de uitbetaling van het krijgsvolk |
heergeweide | een betaling voor het verkregen leen, oorspronkelijk een persoonlijk eigendom, bv een bijzonder paard, later een geld bedrag |
heerlijkheid | als een leenman zelf leenheer werd dan noemde hij zijn bezit een (heerlijkheid(. letterlijk gebied van een heer |
heeroyk | deftig |
heete sieckte | de pest, ook voor tyfus |
hef | zuurdeeg, maar ook drab, droesem |
HEGM | afk. Hare (hunne) Edele Groot mogend-heden |
hegmunt | valse munt |
hegt | schede van een mes |
heiden(s) | zigeuner (s), zwerver (s) |
heidenwerker | tapijtwever |
heidin, heiden | bewoner van de heide |
heievel | heiden |
heijdt-keur | tijdstip waarop het heidekruid gemaaid mocht worden |
heiler | chirurgijn ter velde |
heiliger abend | avond voor Kerstmis |
heimsuchung mariä | Maria's bezoeking, 2 juli |
heintepik | duivel |
heinzler | voerman |
heir | leger, bende |
heiraten | huwelijken |
heiratsbrief | verklaring van geen huwelijksbeletsels, voor een in het buitenland of in een andere parochie in het huwelijk tredende persoon |
heirbaan | weg in gebruik door het leger |
heirt | haard |
heirtocht | oorlog, veldtocht |
heisch | eis, vordering |
HEL | afk. Hersteld Evangelisch Luthers |
Helium | (Den ) Brielle |
hellebaard | heraldiekteken, lans met twee bijlen |
hellemet | helm |
hellicht | opbrengst van de jaarlijkse pacht |
Helvetische Bekentenis | hervormde belijdenis |
hem | zich |
hembdtrocken | kledingstuk dat tussen hemd en bovenkleding gedragen werd |
henker | beul, scherprechter |
hennedrek | kippenmest |
hennehok | kippenhok |
henneman | kippenboer |
hennematskoetje | heel kleine koe, kon bij wijze van spreken in het kippenhok staan |
hennemelker | kippenboer |
henneschot | dwars scheepsboord, vooruit onder den bak, met poorten waarin geschut werd geplaatst om recht vooruit te kunnen schieten |
hennetaster | wellusteling |
henneteenen | gekruiste en geknobbelde fruittakken van oude fruitbomen |
hennevleesch | kippenvel, huiveren |
herbarius | groenteman, oude vrijgezel |
herburzen | terug ontvangen |
herdaechsel | nieuwe dagvaardiging (om te verschijnen) |
herdagen | opnieuw oproepen |
here, her | gisteren |
heredes | erven |
heredis | van de erfgenamen |
hereditario iure | met erfelijk recht |
hereditas iacens | na niet aanvaarde nalatenschap/ erfenis |
hereditas petitio | opvordering der nalatenschap/ erfenis |
hereditas | erfenis, nalatenschap |
herenbroot | zeer fijn wit brood, de beste kwaliteit |
herendeimt | oppervlaktemaat, 1 herendeimt is de oppervlakte welke men kon maaien in een dag, gevonden 0,44 ha |
herenmud | graanmaat, herenmud is de oppervlakte die werd gebruikt voor het opgeven van de belastbare grond, diverse oppervlakten-maten gevonden, 1 herenmud is globaal 375 vierkante rijnlandse roeden = ca 0,54 ha |
heres | erfgenaam |
heresiache | voorganger van ongelovige |
heresie | kwade gevoelens van de gelovige |
heretijcke | ongelovig |
herfst maent | september |
herfstcot | in het najaar te betalen rente of belasting |
heri | gisteren |
herides ejus | zijn erfgenamen |
héritage | erfenis, nalatenschap, erfgoed |
herizogo | hertog, in het Frankische rijk aanvoerder van de heerban (het leger van de leenmannen) in een gewest van het rijk. later ook burgerlijk bestuurder |
herken | luisteren |
herkruist kruis | heraldiekteken, kruis waarvan iedere arm weer een kruis vormt |
herlangen | teruggeven |
herle | Heerlen |
herlensis | van Heerlen |
hermaeckt | opnieuw gemaakt, hersteld |
hermijt | kluizenaar |
Herr Gottes Tag (unseres) | Sacramentsdag, 2e donderdag na Pinksteren |
hersten | gloeiend maken |
hertganck | meent, deel van de gemeente waarop het vee gemeenschappelijk weidt, ook gehucht of wijk |
hertimmerde | herbouwde |
hertog | bestuurder, door overerven van een groot deel van het land, lid van de adel van dat land. in het Frankische rijk aanvoerder van de heerban (het leger van de leenmannen) in een gewest van het rijk. In de merovische tijd en landsheerlijke periode, hoger in rangorde dan graaf, staat aan het hoofd van enkele graafschappen en het tijdelijke leger |
herwaerts | in afgelopen jaren, voorheen |
Herzjezufest | 3e vrijdag na Pinksteren |
hesiteren | twijfelen |
heuet, heumonat | juli |
heukkevaken | afzetster, bedriegster |
à ...... heures du matin | om ...... uur in de morgen |
heures | uur, uren |
hexagram | heraldiekteken, twee door elkaar gevlochten driehoeken |
heydehorst | zandgrond begroeid met heide, meestal hoger gelegen |
H.G | afk. Honorable Gens, eerbare lieden, |
H.H. | afk. Honorable, Homme, eerbare heer (achtens) waardig-, Heer |
HHM | afk. Haar hoog Mogendheid |
hic | hier |
hic facta est | hier is gedaan |
hic iacet | hier ligt (begraven) |
hier (au) soir | gister-(en)avond |
hier matin | gister-(en)morgen |
hier | gisteren |
hijliken | trouwen |
hille | heuvel, verhoging in het land, vluchtplaats |
himmelfahrt Christi | 2e donderdag voor Pinksteren |
himmelfahrt Mariä | 15 augustus |
hinc inde | van beide kanten |
hite | afk. héritage, erfenis, nalatenschap, erfgoed |
h.l. | afk. hoc loco, in diens plaats |
h.l. | afk. huius loco, in diens plaats |
h.m. | afk. Hoogmogende |
H.N. | afk. Noble Homme, edelman, edele |
ho.mo | hoog mogende |
hoc anno | in het huidige jaar |
hoc statu | in deze toestand |
hoc tempora | in deze tijd |
hödel | voddenraper |
hodenschneider | natuursteenbewerker |
hodie | vandaag, heden |
hodie manie | heden morgen |
hodierno | vandaag |
hodiernus | van deze tijd |
hodler | koopman |
hoed | inhoudsmaat voor steenkool en graan, zeer veel verschillende
afmetingen gevonden o.a. zuid Holland/Zeeland 1 hoed = 1003 ltr., Zeeuws Vlaanderen 1 hoed = 200 ltr. |
hoede | synoniem van beckenele |
hoedekine | huidige, tegenwoordige |
hoedemaker | hoedenmaker |
hoefiser | hoefijzer |
hoeftbeest | stuk vee met hoeven |
hoeftseghele | belangrijkste zegel aan een gezegeld stuk |
hoekensvleysch | vlees van een geitenbokje |
hoeredop | hoerenloper |
hoerende | behorende |
hoerenwaard | bordeelhouder |
hoerevoogd | hoerenloper, maar ook bordeelhouder |
hoerhuis | bordeel, spreekkamer |
hoermaent | december |
hoerninc | onecht kind |
hoerntvye | hoornvee |
hoert (totten haeve) | behoord (tot het goed) |
hoet | inhoudsmaat voor graan= 172 ltr.(België) |
hoetelen | afdingen |
hoeve | oppervlaktemaat, 1 hoeve = 162 morgen = ca. 14 ha. |
hoeymaete | hooiland |
hofcamp | land bij een hof behorend |
hoffmuttersmann | pachter van melkvee |
hofzaad | zaad afkomstig uit de tuin |
hoge heerlijkheid | halsheerlijkheid, als de heer de hoge jurisdictie heeft, d.w.z. de rechtspraak in criminele of halszaken (mogelijke veroordeling tot de galg) |
hohe mittsche | woensdag na Pinksteren |
hohes neujahr | hoog nieuwjaar, 6 januari |
hoiemaent | juli |
hoiluyder | hun ieder, hun |
hoimeent | gezamenlijk hooiland |
höker | marskramer |
holblok | klomp, houten schoen |
holden | houden |
holl | afk. hollands(e) |
hollandais | Hollands |
hollandicus | Hollander, in de betekenis van iemand van boven de grote rivieren |
holster | knapzak |
holt | hout |
holtzfäller | houthakker |
holzmenger | houthandelaar |
homisse | hoogmis, mis met meer priesters |
homme de foi | gelovige |
hon | afk. honneste, eerlijk, rechtschapen, fatsoenlijk, netjes |
hon | hun |
hond, hont | oppervlakte maat, zeer verschillend in oppervlakte bv 1 hond = 100 vierkante roeden, ook gevonden 1/6 morgen, 1/5 morgen |
hondenslager | functionaris belast met honden uit de kerk te verjagen |
honderd | inhoudsmaat voor zout, ca. 18500-20000 ltr en vroeger voor graan, ca 13000-17000 ltr. |
honderd | oppervlakte maat, zeer verschillend in oppervlakte bv 1 (groot)honderd = 300 vierkante roeden = ca 0,70 ha, 1 (kleine) honderd = ca. 200-240 vierkante roeden = 0,30-0,35 ha |
honderd | stuksmaat, 1 (groot)honderd = 120-144 stuks, 1 (kleine) honderd = ca. 96-101 stuks |
hondertechste | honderdste |
honeste | eerbaar |
honestus | eerzaam |
honeur, honor | eer |
honoris | van de eer |
honschot | een soort wollen stof |
hont | oppervlaktemaat, 1 hont = ???? |
hoochbailliu | voorname of voornaamste baljuw |
hoochgemelt | bovengenoemd |
hoochheerlijcheit | halsheerlijkheid |
hoochhuus | slot, kasteel, huis van de heer |
hoofdelike misdaet | halsmisdaad |
hooftclager | de oudste, wettige mannelijke nabestaande van de vermoorde |
hooftpeluw, hoetpoluwe | langwerpig hoofdkussen |
hooftraedt | vonnis van de hoofdbank |
hooftrecht | hoofdbank |
hooftredenaere | hoofdrekenmeester of ontvanger |
hooftschepenen | schepenen van de hoofdbank |
hooftsonde | zwaar misdrijf (moord) |
hooftvrouw, hooftvauw | hoerenwaardin, koppelaarster |
hoogh nodich | direct noodzakelijk |
hooimaat, hooimade | oppervlaktemaat, 1 hooimaat = 1/3 gemet, ook 1/9 bunder = 0,14 ha |
hoop (den) | bij elkaar |
hoop | stroomaat, 1 mande stro
= 16 bundelen 10 bundelen = 1 tierlingh 1 tierlingh = 10 geluyt 100 geluyt = 10 hopen 1 hoop = 10 geluykens |
hoorhuis | collegezaal |
hoorn | bergtop |
hoos | kous, maar ook als broek gezien |
hoosband | kousenband |
hoplocht | hopakker, akkerland met hop |
hoppel | bont, gespikkeld |
hoppevat | drafkuip, 1 hoppevat = 232 gelten koren |
hora | afk.h., uur |
hora matutina | morgenstond |
hora secunda a prado | twee uur ’s middags |
hora tertia matutina | om drie uur in de morgen |
hora vespertina | avondstond, namiddaguur, avonduur |
horae canonicae | de kloosterachtige godsdienstoefeningen |
horarum | uren |
horen | haar, hun |
hornanus | van Horn |
hornung | februari |
horologie | uurwerk |
horreum | schuur |
horreum | schuur |
hortulanus | tuinman |
hosenrat, hosenwiel | rad van een watermolen |
hospes | gastheer, later ook herbergier of waard |
hospitum | gasthuis, ziekenhuis |
hossen | broek, |
houmes | snoeimes |
houtbrekere | timmerman, houthandelaar |
houteman | houthandelaar |
houtwas | hakhout |
houwelijck | huwelijk, getrouwd |
houwelijken staat | gehuwd, huwelijkse staat |
houwer | ploegmes |
hoverdyenwille | uit hoogmoed |
hovetswere | hoofdpijn |
hoy | droog gras |
hoylant | hooiland |
hoymaent | juli |
hoymersch, hoimersch | hooiland |
H.P. | afk. Honorable, Personne, eerbare-, personen, mensen |
hrtg | afk. hertog |
h.t. | afk. hoc tempora, in deze tijd |
Ht. | afk. huw. akte, handtekening |
htaon | afk. habitation, het (be)wonen |
hübscher montag, dienstag, mitwoch | maandag, dinsdag, woensdag na Pinksteren |
hucker | marskramer |
huddevetter | leerlooier |
huerman | huurder |
huflant | land bij de boerderij behorend |
huiadem | alhier |
huicke, hoyken | bovenste kleed voor man en vrouw |
huijsevester | kwartiermaker |
huikefaken | duistere zaakjes |
huikevaak | bedrieger, oplichter |
huimorgen | hedenmorgen |
huinuchtent | hedenmorgen |
huis | kasteel, slot |
huisanker | muuranker |
huisbreker | inbreker |
huisleggent | in de kost zijn, inwonen |
huisluiden | boeren |
huisman | boer |
huisprelaten | heraldiekteken, paarse hoed met 6 kwasten |
huissfrouw | huisvrouw |
huissier | deurwaarder |
huisvrou | vrouw, echtgenote |
huiswaerder | bewaarder van in beslag genomen huisraad |
huisweecke | door ziekte gebrekkige lieden, arme gebrekkige lieden, levend van de bedeling en bedelen |
huius | van deze |
huius anni | van dit jaar |
huius communitatis scabinus | schepen van deze gemeente |
huius folii | van dit blad |
huius loci | van deze plaats |
huius loco | in diens plaats |
huius pagi | van dit dorp |
huius prolis | van dit kind |
huius | van hier, van deze |
hujades | (mensen) van hier |
hujades | van hier |
hujis | zie huius |
hujus communitatis scabinus | schepenen van deze gemeente |
hujus loci | van deze plaats |
Huleri | Heerlen |
humare | ter aarde bestellen, begraven |
humata | begraven vrouw |
humates, humatio | begraven |
humatus | begraven man, begraven |
humilis | laag, nederig |
husarus | huzaar |
huter | hoedenmaker |
huus | huis |
huusghenoeten | de andere leenmannen van éénzelfde leenheer |
huusrumynghe | gedwongen ontruiming van een huis |
huusweecke | door ziekte gebrekkige lieden |
huvetten | leerlooien |
huwe | houweel |
huwen met de linkerhand | een vrouw van mindere rang huwen, aan welke niet al de rechten van een wettige vrouw gegeven worden |
huyckevaester | koppelaarster |
huyden | heden |
huyfden | hoofddeksel, vaak uit doeken bestaand |
huysgelden | belasting over de huizen omgeslagen |
huyssier | deurwaarder |
Hw. afk. huw. akte | huwelijk |
hydropicus | waterzuchtig |
hydropisis, hydropica | waterzucht |
hyja | wieg |
hylick | huwelijk, trouwen |
htaon | afk. habitation, het (be)wonen |
hzrn | afk. huzaren |